maandag 10 maart 2008

Verstandelijk gehandicapte ouders moet je helpen

In het Dagblad Trouw staat een ingezonden artikel:

Ouders met verstandelijke beperking moet je helpen

Hans Reinders en Marja Hodes

Niet wachten op problemen bij ouders met een verstandelijke beperking. Voorkom die problemen.
De discussie over kinderwens en ouderschap bij mensen met een verstandelijke beperking is in Nederland de laatste jaren in een stroomversnelling gekomen. Ondanks de diverse pogingen daartoe uit de hoek van de wetenschap is het tot op heden niet gelukt om de discussie weg te krijgen uit de sfeer van ontmoedigen en ingrijpen.
Het in deze krant gemelde samenwerkingsprotocol van een zorginstelling, ziekenhuizen, het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling en Gehandicaptenzorg MEE in de provincie Utrecht is daarvan opnieuw een bewijs. Hoe dat zo? Omdat nergens uit de aankondiging van deze samenwerking blijkt dat die gericht is op het bevorderen van de gezondheid van de aanstaande moeder en haar kind, op de voorbereiding van aanstaande ouders op wat hen te wachten staat, of op begeleiding om ervoor te zorgen dat de aanstaande moeder zelf voor haar kind kan zorgen.
De inzet is negatief: ’deskundigen’ gaan beoordelen of iemand wel voor haar kind zal kunnen zorgen, ze gaan daarop toezicht houden en indien gewenst het kind uitplaatsen naar een pleeggezin. Beheersen en controleren, daar gaat het om.
Die aanpak heeft een paar kwalijke kanten. De initiatiefnemers spreken van een samenwerkingsprotocol, maar wie er ook geacht worden samen te werken: de mensen waar het over gaat komen in het verhaal niet voor. De landelijke organisatie van mensen met een verstandelijke beperking LFB is geen gesprekspartner.
Uit wetenschappelijk onderzoek weten we dat mensen beheersen en betuttelen de beste manier is om er voor te zorgen dat ze zich als zorgmijders gaan gedragen. Eén van de kritieke factoren in de hulpverlening is of mensen hulpverleners vertrouwen. Ze willen ondersteuning in plaats van beheersing en als ze die ondersteuning niet krijgen zeggen ze de hulpverleningsrelatie op. Dat is bij mensen met een verstandelijke beperking niet anders.
Evenzeer kwalijk is dat het label ’verstandelijke handicap’ wordt gebruikt als indicatie voor een probleemgeval terwijl uit onderzoek gebleken is dat de verstandelijke beperking op zichzelf genomen geen doorslaggevende rol speelt in de kwaliteit van de opvoeding.
Onderzoek in landen als het Verenigd Koninkrijk, Australië, maar ook Nederland bevestigt keer op keer dat de vraag of mensen met een beperking slagen in het opvoeden van hun kinderen in hoofdzaak wordt bepaald door maatschappelijke factoren die de neiging hebben elkaar te versterken. Deze mensen bevinden zich in een economisch zwakke positie: weinig inkomen, weinig kansen op de arbeidsmarkt, slechte huisvesting. Hun gezondheid staat doorgaans aan meer risico’s bloot. Ze nemen minder deel aan de samenleving, worden vaak niet als gelijkwaardig aanvaard, waardoor ze sneller geïsoleerd raken. Er is weinig fantasie voor nodig om te snappen dat kinderen opvoeden onder zulke omstandigheden geen sinecure is. Ook zonder verstandelijke beperking is de kans groot dat dezelfde problemen zich voordoen.
Dat in de kinderbescherming ondertussen wel veel kinderen van ouders met deze beperking zitten, is geen wonder, als men bedenkt dat juist die ouders vaak in dergelijke omstandigheden verkeren. ’Maatschappelijke achterstelling’ – daar gaat het om. De samenleving wil echter niet met haar eigen tekortkomingen worden geconfronteerd. Die wil dat er wordt ingegrepen, aangepakt en opgepakt, waardoor alles wat afwijkt vooral in een negatief daglicht komt te staan.
Voor mensen met een verstandelijke beperking is er wat dit betreft niet veel nieuws onder de zon. Gezinsondersteuning voor ouders met een verstandelijke beperking staat in Nederland in de kinderschoenen. Er wordt veel geroepen over wat er allemaal niet kan, zonder dat het op een fatsoenlijke manier is geprobeerd.
Alle aandacht gaat uit naar de situatie waarin de problemen in die gezinnen om ingrijpen vragen, maar er is weinig initiatief om er voor te zorgen dat die problemen worden voorkomen. Een positieve benadering vanuit de hulpverlening is hiervoor een absolute voorwaarde zonder welke geen winst kan worden geboekt. Het samenwerkingsprotocol van de Utrechtse organisaties getuigt daar niet van.

Hans Reinders en Marja Hodes, hoogleraar ethiek aan de Vrije Universiteit; klinisch/GZ-psycholoog en onderzoeker. Beiden zijn lid van het Werkgezelschap ouderschap en kinderwens van mensen met een verstandelijke beperking.