vrijdag 8 februari 2008

Kinderen met het downsyndroom op een basisschool

Onderstaand artikel trof ik aan in het Reformatorisch Dagblad.

Een bijzonder oogje op Michel

Gijsbert Wolvers

Het aantal kinderen dat wordt geboren met het syndroom van Down, in de volksmond ”mongooltjes” geheten, neemt toe. Momenteel komen er anderhalf keer zo veel kinderen met deze afwijking ter wereld als twintig jaar geleden in Nederland.

Kinderen met het downsyndroom die vorig jaar werden geboren, gaan bij leven en welzijn in 2011 naar school. Het jaar waarin de basisscholen ”passend onderwijs” moeten bieden aan kinderen met een lichte handicap. Zoals downkinderen.
Passend onderwijs kan inhouden dat de gehandicapte kinderen naar een basisschool in de buurt gaan, die ervoor verantwoordelijk is dat het kind geschikt onderwijs krijgt. Deze krant nam een kijkje achter de schermen bij de reformatorische Herman Faukeliusschool in Middelburg. Daar zit Michel Walhout (5), een jongetje met het downsyndroom, voor de tweede keer in groep 1. Waarbij het spanningsveld blijkt tussen de verwachtingen van ouders, die voor hun kind vechten, en de mogelijkheden van een school, die met alle partijen rekening moet houden.

De Bijbelvertelling is afgelopen. Moeiteloos schakelt juf Annette van Moolenbroek over op het thema ”de muis en de appel”. Want daarover werkt groep 1 van de reformatorische Herman Faukeliusschool in Middelburg nu. Marije gooit met de dobbelsteen. De juf begint te tellen. De kleuters tellen mee. „Eén, twee, drie…” Marije mag zes ’kaasblokjes’ voor de muis naar haar tafel meenemen.
Na dit inleidende spelletje mogen de kleuters hun werkje kiezen. Eerst mogen de kinderen van groep Rood. Zij plakken hun naamkaartje bij het werkje dat zij willen doen. Daarna is Geel aan de beurt. Michel Walhout (5) plakt zijn naam bij de vliegtuigtafel. Schilderen, betekent dat. En dat doet hij, met verve.
Ambulant begeleidster Marian Bouterse, die Michel een-op-een begeleidt, tilt zijn stoel naar de vliegtuigtafel en trekt Michel een verfjas aan. Keer op keer doopt deze zijn kwast in rood. Streep na streep verschijnt op het vel. Hoe hij het vindt? „Leuk”, zegt hij enthousiast. Michel blijft geconcentreerd aan het werk. Gaat zelfs zingen. „La, la, la.”
Juf Annette komt kijken. De opdracht blijkt het verven van een appel te zijn. „Michel, is dat ook een appel?” „Nee”, zegt Michel. „Hij maakt vuurwerk”, zo beoordeelt overbuurman Matthijs de rode strepen. „Ik maak een boot.” „Oh, dat mag niet”, zegt overbuurvrouw Myrthe. „Ga jij een huis maken?” vraagt juf Annette aan Michel. „Nee.” „Ga jij de appel van de muis maken?” „Nee.” Even later: „Wat gaan we nog meer maken? „Appel”, zegt Michel.
Michels motoriek is beduidend minder dan die van Myrthe en Matthijs. Houden die hun kwast als een pen vast, Michel omknelt ’m met zijn vuist, soms met twee handen. Dat is niet verwonderlijk. Kinderen met het syndroom van Down hebben van nature veel minder spierspanning dan gezonde kinderen.
Af en toe probeert Michel de groene en de oranje verf. Maar de voorkeur blijft toch bij rood. Onderwijl luistert hij wat Myrthe tegen Matthijs zegt. „Hij kan heel geconcentreerd werken, maar hij is soms ook snel afgeleid”, zegt juf Marian. „Maar hij leert zo wel veel. Hij doet veel dingen van de anderen na.”

Pictolezen
Na het verven gaat Michel met juf Marian pictogrammen (plaatjes) lezen in een tussenruimte. Er komt niet veel van terecht. Michel is te veel afgeleid door de fotograaf. Vermakelijk is het dat het mannetje na elke keer poseren de man een pets op zijn knie geeft. „Hij doet mij na”, lacht deze, „want ik gaf ’m net ook een tikje op de knie.” Ten slotte doet juf Marian een telspelletje. „Eén, twee, drie, vier, twee”, telt Michel.
Het is pauze. Als de kinderen daarna weer in de klas zitten, zingt juf Annette een eetliedje met hen: „Poesje, ben je daar? … Eet smakelijk, eet smakelijk.” Michel doet naar hartenlust mee, klapt in zijn handjes, zingt mee.
Spontaan ontstaat er daarna een gesprekje over doop- en achternamen. „Michel, wat zijn jouw doopnamen?” vraagt de juf. Hij komt bij haar staan en fluistert het haar in. Ze schiet in de lach. „Michels doopnamen zijn ”meneer Walhout”.” Ze helpt Michel en enkele andere kinderen met het openen van hun beker. Zelf probeert hij zijn banaan te pellen.
Als zijn buurman weg is, legt Michel ongedwongen zijn benen op diens stoel. Als het klasgenootje terug is, schuift hij Michels benen terug. Deze laat het toe. Zijn buurvrouw zegt wat aardigs tegen hem.
Ondertussen leest de juffrouw voor uit een prentenboek. Een boek dat de kern raakt van de aanwezigheid van kinderen met Down, autisme, ADHD, leerstoornissen of andere afwijkingen op een reguliere school. Eén pootje van Micha de Muis is korter dan de andere. „Micha struikelt wel eens, maar dat hoort bij een ontdekkingsreis.” De ontdekkingsreis die ”leven” heet.
Micha ontmoet allemaal dieren met een handicap. Maaike Mol slaat per ongeluk op zijn kop met de wandelstok, omdat zij blind is. Haar snorharen zijn te kort, maar ze kan heel goed nadenken. Kasper de Kikker kan niet goed horen, maar wel hoog springen. Maarten de Merel praat veel. Erik Egel is bang, maar ruikt erg goed.
De kinderen luisteren. Ook Michel. Als hij de banaan niet verder kan opeten, helpt juf Annette hem pellen, al lezend. Aan het eind ontsnapt hij even aan haar aandacht. Michel scharrelt door de klas, vindt de prullenbak en gooit daar de rest van zijn halve banaan in. „Nee, nee meneertje. Dat doen we niet.” De juf spoelt de banaan af en Michel eet hem netjes op. „Ik moet altijd een bijzonder oogje op Michel houden.”
Om kwart voor elf is het pauze. Juf Marian laat Michel zijn jas aantrekken. Dat wil hij zelf doen. Als het toch niet lukt, helpt ze hem. Hij wil niet op zijn eigen fiets, maar op een gewone, met trappers. Uiteindelijk komt hij op de kar terecht, achter het stuur.

Tot en met groep 8 Michels ouders, Leen Walhout (51) en Wilma Walhout-Schippers (46), vinden het van groot belang dat hun zoontje zo lang mogelijk naar ”de Faukelius” blijft gaan. „Hij leert er erg veel. Michel pikt allerlei dingen van de andere kinderen op. Dat biedt een goede leeromgeving. Ik vind hem nog erg jong om ’m naar de reformatorische school voor speciaal onderwijs in Kapelle, 30 kilometer verderop, te sturen. Dan is hij van halfacht ’s morgens tot halfvijf ’s middags van huis.”
Het liefst zou de familie Walhout willen dat Michel de hele schoolperiode op de reguliere reformatorische basisschool zou mogen blijven, maar ze beseffen dat dit waarschijnlijk niet zal lukken. Wilma Walhout: „Op christelijke scholen gebeurt het wel, tot en met groep 8 zelfs. Wij reformatorischen zijn wat terughoudender, voorzichtiger. Geen kwaad woord over onze school, hoor. De mensen daar doen echt hun best. Maar kinderen met onzichtbare handicaps als ADHD of autisme zitten toch ook tot en met groep 8 op een gewone school? Waarom downkinderen dan niet? Het passend onderwijs komt eraan. Daar moeten de reformatorische scholen zich toch in verdiepen.”
De Middelburgse zou het al mooi vinden als Michel, die voor de tweede keer groep 1 doet, tot en met groep 4 op ”de Faukelius” zou mogen zitten. „Wij vinden identiteit zo belangrijk dat we Michel niet naar een protestants-christelijke school zullen sturen. Onderzoeken van de Stichting Downsyndroom wijzen uit dat het de moeite waard is deze kinderen een kans te geven. Er moet naar het belang van het kind worden gekeken. Dat betekent voor ons dat het fijn zou zijn als hij nog een paar jaar in Middelburg zou mogen blijven.” Hij: „Bij elke overgang wordt er toch per kind gekeken of het over kan gaan? Waarom niet bij een kind met Down?”
Het echtpaar heeft daarom een paar weken geleden een brief gestuurd naar het bestuur van de Herman Faukeliusschool en van het samenwerkingsverband van reformatorische basisscholen in Zeeland met de vraag of het beleid dat kinderen met Down in principe tot en met groep 2 op school mogen blijven, kan worden bijgesteld. Zij: „Michel is niet agressief, zoals kinderen met het downsyndroom wel eens kunnen zijn. Hij is zelfs populair in de groep. Er is al een meisje in de klas dat heeft gezegd: „Ik ga met Michel trouwen.””

Imitatiegedrag Om kwart over twaalf is Michel thuis. „Doe jij?” vraagt hij. „Wat deden de mensen van de krant, Michel?” vraagt zijn moeder. Hij frommelt met zijn handen aan zijn bovenlip, daarmee de grote snor van de fotograaf bedoelend. Hij pakt een denkbeeldige pen en gaat driftig noteren. „Prachtig imitatiegedrag”, zegt zijn moeder trots.
Michel is de jongste van het gezin, dat zes kinderen telt. Ook Rosalien (9) en Maartje (11) zijn thuisgekomen. Met een vork eet Michel zijn brood op. Zijn zusjes zijn zichtbaar dol op hem.
Het jochie is sociaal intelligent. Zijn ouders vertellen over het voorval dat zijn vader z’n handen bezeerde tijdens een verbouwing. „Zielepiet”, zei hij tegen z’n vader. En toen iemand naast hem mocht zitten in de klas was zijn commentaar: „Bofkont.”
Wilma Walhout heeft een diepe motivatie om haar kind zo vroeg mogelijk te leren lezen en schrijven. „Kinderen met Down zijn meestal beperkt in hun verstand, hoewel Michel een heldere indruk maakt. Het belangrijkste is dat hij zelf de kinderbijbel en de Bijbel leert lezen. Het diepste doel van zijn leven is toch dat uit de mond van dit kind Gods lof wordt verkondigd?”