Gelezen in Augustinus
De emeritus hoogleraar Tarcisius van Bavel heeft in zijn Als je hart bidt. Augustinus' leer over het gebed, Leuven 1996, 139-141 interessante dingen geschreven over de relatie van Christus met de overige leden van de christelijke gemeente, als 'lichaam van Christus', die ons kunnen helpen bij de bezinning op onze bezinning op het leven van mensen met een verstandelijke handicap: "Augustinus' overtuiging dat Christus in ons bidt, steunt op zijn idee dat Christus en wij samen de gehele Christus vormen. Hij gaat daarbij uit van de tekst van Paulus: "Het menselijk lichaam vormt ondanks de verscheidenheid van de ledematen één geheel. Alle ledematen, hoe vele ook, maken tezamen één lichaam uit. Zo is ook de Christus" (1 Kor. 12,12). Christus is tegelijkertijd hoofd en ledematen. Hoofd en ledematen zijn één Christus. Dat is omdat Christus niet volledig of niet volmaakt zou zijn zonder ons, maar omdat Christus zelf wenst één te zijn met ons. De Schrift leert ons dat we Christus op drie manieren kunnen beschouwen: 1) als goddelijk gelijk aan de eeuwige Vader vóór zijn menswording; 2) als God en mens tegelijk na de menswording; 3) als de gehele Christus, dat wil zeggen hoofd én lichaam, volgens Ef. 4,13 "de volmaakte man, de gehele omvang van de volheid van de Christus" in wie ieder van ons een lidmaat is.' Augustinus denkt zich de mystieke vereniging van Christus met ons zo groot en diep dat hij zelfs durft zeggen: "Wij zijn niet alleen christenen geworden, maar wij zijn ook Christus geworden ... Want de hele Christus is Hij en wij".' Augustinus grondt zijn visie voornamelijk op twee Schriftteksten: Mt 25,40 "Al wat gij gedaan hebt voor een van de minsten van de mijnen, hebt gij voor mij gedaan" en Hand. 9,4 “Saul, Saul, waarom vervolgt gij mij?” In de moderne spiritualiteit is dit idee van "de hele Christus" bijna totaal verloren begaan, Toch is deze zienswijze niet zo vreemd, als we bedenken dat alle liefde vereniging insluit. Uit liefde vereenzelvigen mensen zich met elkaar. In elke liefde zien we dat mensen deelnemen aan elkaars leven: aan elkaars gedachten, daden, gevoelens, bekwaamheden, noden, fouten, kortom in elkaars goed en kwaad. We zien dit in de relatie tussen man en vrouw, ouders en kinderen, vriend en vriend. Overal waar echte liefde aanwezig is, gebeurt dit. De gedachte van de hele Christus ligt aan de basis van Augustinus' teksten over Christus die bidt in ons. De menswording van Christus is het eerste fundament van zijn eenwording met ons. Het is zijn grootste liefdedaad. Door de aanname van onze menselijke natuur is Hij een van ons geworden. Vanaf dat ogenblik is Hij ook als mens gaan bidden.
"Want vanwege zijn mens-zijn, is Hij ook zwak. Vanwege die zwakheid, bidt Hij ook ... In Christus vind je de majesteit tot wie je bidt, en zijn menselijkheid die voor jou bidt ... Waar om spreekt Hij voor ons ten beste? Omdat Hij onze middelaar wilde zijn".'
Dat Christus zwak geworden is, betekent evenwel niet dat Hij zondig geworden is, maar wel dat Hij deelt in de natuurlijke zwakheid van de mensheid om deze tot God omhoog te heffen. Door zijn menswording omvat Christus alle mensen. Uit liefde vereenzelvigt Christus zich zowel met ongelovigen als met gelovigen en zowel met slechten als met goeden. Maar er is wel een verschil. Bij hen die zijn liefde niet beantwoorden, komt de liefde alleen van Christus' kant. Bij hen die haar wel beantwoorden, komt zij van twee kanten. Zij die in Christus geloven, zetten zijn leven dat Hij hier in zijn menselijk lichaam op aarde leefde, voort. En zo ontstaat nit de mens Jezus Christus als hoofd en uit ons als zijn ledematen het nieuwe lichaam van Christus, dat eigenlijk de voortzetting is van het aardse lichaam van Jezus. Christus leeft en werkt in deze wereld verder in en door onze lichamelijkheid. Hij is hier op aarde nog aanwezig in zover wij het gelaat en de stem van Christus zijn. Met onze mond verkondigen wij zijn boodschap; met onze oren luisteren wij naar de noden van anderen zoals Hij; zoals Hij hebben wij oog voor de armen en verdrukten en zoals Hij strekken wij onze handen uit om goed te doen; zoals Hij voorgedaan heeft, gaan onze voeten naar hen naar wie niemand gaat. Waar Paulus de eenheid tussen Christus en ons vooral aanwendt om aan te tonen dat wij in Christus lijden, sterven en verrijzen, zal Augustinus ze toepassen op nagenoeg alle gebieden van het leven. Onze zonden zijn in Christus aanwezig omdat Hij ze op zich neemt; onze bekoringen zijn Christus' bekoringen; zijn zalving is onze zalving; zijn woorden zijn in ons en de onze in Hem; onze verkondiging is zijn verkondiging; ons apostolaat is zijn werk; ons offer is zijn offer; onze heiliging is zijn heiliging. De incarnatie bracht God en mens samen zodat zij twee in één vlees werden. "Twee in één vlees" (Gen. 2,24) is de Bijbelse uitdrukking voor de vereniging van man en vrouw. Augustinus past ze niet alleen toe op de menswording, maar ook op de eenheid tussen Christus en ons als zijn lichaam (zie Ef. 5,31). `Wanneer wij belijden dat het hoofd en het lichaam twee in één vlees zijn, dan moeten wij ook erkennen dat hoofd en lichaam in één stem aanwezig zijn".4 Een andere beschrijving van de menswording is "de gestalte van een slaaf op zich nemen" (Fil. 2,7). Ook op grond van deze tekst besluit Augustinus tot de eenheid tussen Christus en ons. "Omdat Christus de gestalte van een slaaf op zich wilde nemen en ons in deze gestalte met zich wilde bekleden, heeft Hij ook gewild ons in zich op te nemen en ons in zich om te vormen. Zo heeft Hij onze woorden willen spreken, opdat wij met zijn woorden zouden kunnen spreken ... Als het lichaam niet door een band van liefde verbonden was met het hoofd, zodat er één persoon kon ontstaan uit hoofd en lichaam, zou het hoofd vanuit de hemel niet tot een bepaalde vervolger verwijtend roepen: `Saul, Saul, waarom vervolgt gij mij?' (Hand. 9,4)."